Maandag 6 januari 2014
Bijzondere weersomstandigheden: het is 14,5°C.
De warmste 6 januari ooit gemeten. Windstil en zonnig. Het is heerlijk.
Pepe ontdekt zelfs een konijn: die zit blijkbaar ook van deze warme januarizon te genieten.
Maar jammer dan: aangelijnd kom je niet ver met de konijnenjacht!
Er staat van alles te bloeien: paardenbloemen, vogelmuur, dovenetel, kamille, lepelblad. De melganzenvoet, kleine plantjes, zit volop in de knop.
Sintjan is ook nog goed herkenbaar. Helemaal verdroogd weliswaar, maar als het zo doorgaat zou die ook zomaar kunnen gaan uitlopen!
Het hele gebied is nu natuurlijk aardig kaal, maar ook kale bomen kunnen een mooi silhouet bieden. En als je dichterbij kijkt zie je soms interessante details, zoals deze mooie korstmosjes.
Zeker met dit zonnige weer geven ze een prachtig kleurig beeld. Maar je moet er wel met je neus (en evt. een vergrootglas) bovenop zitten!
Mossen en korstmossen zijn een verhaal apart. Er zijn dikke boeken over geschreven.
Korstmossen hebben eigenlijk een verkeerde naam: ze zijn helemaal niet verwant aan mossen. Beter kun je de wetenschappelijke naam, lichenen, gebruiken. Korstmossen bestaan uit een alg en/of blauwwier en een schimmel. Die leven nauw verstrengeld met elkaar. De alg of het blauwwier zorgt via fotosynthese voor de aanmaak van suikers, de schimmel beschermt tegen uitdroging. een mooi voorbeeld van symbiose.
Korstmossen groeien heel langzaam.
De korstmossen die je op hout aantreft behoren tot de zogenaamde epifyten. Hierin ook nog onderscheid te maken tussen korstmossen op dood en op levend hout.
Vervolgens is er bij levend hout (zoals op de foto) nog verder onderscheid te maken tussen ruwe of gladde bast en neutrale of zure bast. Op ruwe schors zullen over het algemeen de sporen gemakkelijker hechten en ruwe schors kan ook meer vocht vasthouden dan gladde.
Voor korstmossen zijn deze aspecten van levensbelang, ze stellen hoge eisen stellen aan de leefomgeving.
Niet alleen de ondergrond is bepalend voor het voorkomen van bepaalde korstmossen, ook het ecosysteem speelt een belangrijke rol: heb je te maken met schaduwrijk, vochtig bosgebied of juist met open gebied zoals heide, duingebied, grasland met verspreid staande bomen en struiken.
In tegenstelling tot wat veel mensen denken zijn mossen en korstmossen niet schadelijk voor bomen. Het zijn namelijk geen parasieten, ze wortelen zich niet in de boomtakken en ontnemen geen voedingsstoffen aan de boom. Ze liggen eigenlijk alleen maar op de bast en zorgen zelf voor hun voeding uit lucht en vocht.
Voor fruitbomen wordt wel als nadeel genoemd dat als op een boom veel korstmossen voorkomen, deze vrij veel vocht opnemen zodat de boomschors vochtig blijft en aan rotting onderhevig kan zijn.
Korstmossen kunnen een goede bio-indicator zijn: wanneer je bepaalde soorten aantreft, weet je ook wat over de kwaliteit van de lucht. Omdat ze letterlijk leven van de lucht (regen, wind) zijn ze enorm gevoelig voor de kwaliteit van de lucht. een heel aantal korstmossen is zeldzaam geworden.
Intussen gaf mijn studiebegeleider Leon me de naam van deze soort: groot dooiermos - Xanthoria parietina L.
De Galloway's lopen bij de visvijver.
De Konikpaarden vind ik verderop in het veld, ze lopen er mooi fotogeniek bij.
Vandaag stond er een artikel over Konikpaarden in Trouw:
Konikpaard is een boerenknol
In een interview legt bioloog Cis van Vuure uit dat er een aantal misvattingen zijn rond Konikpaarden: hij deed 13 jaar onderzoek, promoveert deze week op dit onderwerp en kwam tot een aantal conclusies:Konikpaarden staan niet, zoals altijd gesteld is, het dichts bij oorspronkelijke wilde paarden maar zijn niet méér aan wilde paarden verwant dan welke boerenknol ook.
De onderzoeker stelt vast dat de Konikpaarden geen schutkleur hebben en daardoor vrij kwetsbaar zijn in het landschap.
Ook constateert hij dat de lichaamsbouw van deze dieren ver af staat van die van de wilde paarden: door de geringe schofthoogte en de stand van het schouderblad kunnen ze niet eens in wilde galop gaan. Toch wel een wezenlijk probleem als je bedreigd wordt.
Van Vuure toont in zijn onderzoek aan dat de oernatuur in West-Europa na de ijstijd, toen het langzaamaan warmer werd, geen half-open landschap was, maar bosgebied. Uit die tijd zijn amper fossiele paardenbotten gevonden.
Wél waren de dieren in onze regio te vinden tijdens de eraan voorafgaande ijstijd: toen was onze regio inderdaad een grasvlakte, met mammoeten, wolharige neushoorns en wilde paarden. Uit die periode zijn wel heel veel paardenbotten aangetroffen.
Na de ijstijd werden wilde paarden in West-Europa zeldzaam, die bleven over het algemeen op de Aziatische steppen waar het te droog was voor bosgebied.
Het is volgens van Vuure dan ook niet zo dat wilde paarden en koeien het landschap open hielden. Het klimaat bepaalt of er bos komt, de dieren leefden er omdat het voor hen geschikt landschap was.
Hij veronderstelt dat natuurbeheerders deze visie (wilde paarden en runderen houden landschap open en voorkomen dat het een groot bosgebied wordt) vooral graag houden omdat ze zo verknocht zijn aan dat afwisselende landschap; dat vindt hij ook heel begrijpelijk omdat het prachtig is: struiken, bos, grasland.
Het misverstand dat Koniks lijken op wilde paarden, is volgens van Vuure met mooie verhalen de wereld in geholpen: 'men beriep zich op artikelen die overgeschreven waren van oude publicaties die ook weer overgeschreven waren, met fouten en al. Dat is terug te voeren op een boek dat ene J. Brincken in 1826 bij elkaar fantaseerde over een oerbos in Polen.'
Tja, beetje teleurstellend dus allemaal. Maar gelukkig beaamt ook Cis van Vuure dat de Koniks zich prima redden in de natuur. Er is dus op zich niets mis mee dat de dieren in onze natuurgebieden lopen. Al is hij erg benieuwd hoe ze zouden reageren op jagers of wolven.